Als ik deze tekening zie denk ik aan het woord springlevend, enorm, levenskracht, levensvreugde. In het rode, de rode rand van het hart, zie ik verdriet en pijn. Ik moet leren omgaan met die rode rand. Die rode rand zal er altijd zijn. Begrijp je?
Ik huil.
Je kunt niet mens zijn en die rode rand niet in je hart dragen. Die rode rand kan nog niet oplossen. Maar daar hoef je niet mee te vechten. Daar hoef je niet mee te strijden. Het zit daar nog allemaal. Natuurlijk is die er. Je moet je er niet blind op staren. Wij kunnen hem niet laten oplossen in licht. Het gaat erom hiermee te leren leven. Het gaat om de juiste manier van leven. Wat is de juiste manier van leven? Het licht schijnt overal. Het schijnt boven en onder. Het schijnt binnen en buiten. Ons vlees en bloed is de rand. Onze emoties zijn de rand. Wat is de juiste manier van leven?
Niemand kan je dat vertellen. Het gaat om jouw verhouding tot het licht. Er hoeft geen verwarring te zijn om de dingen die als het ware in jou zijn, die je voelt. Daarover hoeft geen verwarring te zijn. Uit die dingen, uit die verwarring, moet je je terugtrekken. Je gaat er nog teveel in zitten. Je denkt: “wat is dat allemaal? Daar moet ik iets mee.”
Het gaat altijd om de verhouding tot het licht. Het gaat altijd daarom waar de dingen makkelijk zijn. Als je een makkelijk inzicht hebt heb je een inzicht. Het gevoel van gemak moet komen en daarom moet je de problemen loslaten. De verhouding tot het licht is een gemakkelijke verhouding. Daar is altijd gemak. Je kunt je niet verhouden tot het licht en problemen hebben, een gevoel van problemen hebben. Dat kun je niet in het licht.
Het gaat steeds om het inzicht van afstand nemen. Het inzicht dat je van alles afstand kunt nemen. Dat wil niet zeggen dat je er niet middenin zit. Dat wil niet zeggen dat je er niet helemaal in zit. Maar je kunt altijd afstand nemen.
In zijn gevoelens is een mens altijd alleen. Daarbuiten is er nooit, is er nooit alleen zijn. Is er nooit die eenzaamheid. Zie om je heen iedereen in licht. Alle wezens die op het licht gericht zijn en die licht schijnen zie je dan. En dan weet je ook dat je daar leeft. Dáár leef je. Daarom heb je geen probleem. En daarom kun je afstand nemen. Daar is mijn huis. Daar woon ik. Daar hoor ik thuis. Daar ben ik altijd. Deze woning is het hart van de ziel. Daar wonen wij als kleine kinderen. Wij spelen en stoeien en vechten en ravotten. Het hart van de ziel is onze moeder, is onze grote moeder. Je voelt de liefde ervan en de onbekommerdheid van de kinderen. Zo is ook het leven. Je moet je er niet druk om maken dat als je stoeit of vecht dat je dan vuil wordt, dat je kleren vuil worden, dat je zelf vuil wordt. Daarover hoeft geen verwarring te bestaan. De verwarring komt als we denken niet meer in het huis van onze moeder te zijn. Maar wat is vuilheid in het huis van onze moeder? Dat is zo van ons afgewist en dan is het er niet meer. Daarom moeten we niet als mens leven. Steeds als je als mens hierover denkt neem je die menselijke dingen over, hoe het voor de mens is. Het gaat als het ware om een andere trilling in je hoofd, een andere golflengte in je hoofd. Als het ware: tot zover komen de wolken en daarboven schijnt altijd de zon. Daar komen geen wolken meer. Daar bestaan geen wolken meer. Daaronder zijn wolken en stormen, regen en wind en vreselijke temperaturen, heet en koud. Daarboven is dat niet, is altijd zon, is altijd heldere lucht. Het gevoel ontwikkel je zelf door je open te stellen. Door iedere keer weer een bad in het huis van de moeder te nemen. Dan zul je weten wie je bent: een ravottend kind, een stoeiend kind, een spelend kind, een vechtend kind. Het is gewoon een kind. Het menselijke blijft, zoals de temperatuur blijft, zoals het weer blijft, zoals het klimaat blijft, zoals de winter blijft en de zomer blijft. Maar de zon is heel iets anders.
Dit is voor mij een helder beeld. Ik verenig mij met het huis van de zon.
Maak jouw eigen website met JouwWeb